Kademakers van 1855
Het beheer, onderhoud en herstel van de kademuren was lange tijd de verantwoordelijkheid van particuliere huiseigenaren. Tot de gemeentewet van 1851 en een aantal rechtszaken die taak in de schoot van de gemeente wierpen. En de Dienst Publieke Werken vol aan de bak kon.
De Amsterdamse kades lagen er belabberd bij midden 19e eeuw. Iedere particuliere huiseigenaar was verantwoordelijk voor het onderhoud en herstel van zijn eigen stukje kade voor zijn huis. Maar dat was een dure grap, de stad had in de afgelopen 50 jaar al 2 flinke crises voor z’n kiezen gehad. En waarom zou je als particulier eigenlijk moeten betalen voor het onderhoud van een stuk kade dat door iedereen gebruikt mocht worden?
Steeds minder huiseigenaren voelden zich geroepen om zich aan deze plicht te houden. Met als gevolg een lappendeken van slecht onderhouden kades die door de hele stad lag, met krakkemikkig metselwerk , verrotte houten funderingen en beschoeiingen of, in de slechtste buurten zoals de Jordaan, alleen nog maar een rijtje palen.
Rechtszaken
Maar het stadsbestuur was ook niet van plan om de walmuren uit handen van de particulieren te nemen. De infrastructuur en veel publieke gebouwen verkeerden in slechte staat en de stad had grote schulden. Dus probeerde het bestuur de bewoners te dwingen hun kadeverplichting na te komen. Het bestuur spande rechtszaken aan tegen huiseigenaren die, na waarschuwingen van de politie, de kades weigerden te herstellen. Dit gebeurde op basis van artikel 30 van het stedelijk politiereglement uit 1819, waarin voor het laatst de eeuwenoude onderhoudsverplichting was vastgelegd.
Maar huiseigenaren bleven weigeren, en hun advocaten pleitten in verschillende rechtszaken succesvol in het voordeel van hun cliënten. Tot aan de Hoge Raad. Hun belangrijkste argument was dat de onderhoudsverplichting moest worden gedragen door allen, en niet voor de rekening van alleen diegenen die eraan woonden. Als eigenaar van de kades had de stad het onderhoud onterecht neergelegd bij de huiseigenaren. Burgers verplichten het eigendom van iemand anders te onderhouden was in strijd met de grondwet. Bovendien voorzag de nieuwe gemeentewet van 1851 erin dat alle plaatselijke verordeningen herzien moesten worden in lijn met de grondwet of binnen 5 jaar na de invoering van de gemeentewet zouden vervallen. Na zo’n 4 jaar procederen zag de gemeenteraad in dat ze bakzeil moest halen. Ze had geen andere keuze dan de verantwoordelijkheid voor het kadeonderhoud op zich te nemen.
9999 kades
De nieuwe verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de kades viel samen met de geboorte van een nieuwe dienst bij de gemeente: de Dienst Publieke Werken. De directeur Stadswaterwerken J. van Maurik liet er geen gras over groeien. Slechts twee weken na de definitieve uitspraak van de Hoge Raad dat de gemeente Amsterdam de kades in beheer moest nemen, bracht hij een omvangrijk rapport uit met een overzicht van geheel vervallen en defect geraakte wallen. In totaal ging het om de staat van maar liefst 9999 kades. Let wel, dit waren geen aaneengesloten kades van 100 meter of meer, maar de bonte verzameling van percelen voor de huizen, elk ongeveer 8 meter breed, in totaal 81 kilometer.
Ruim de helft van de kadebeschoeiingen was op dat moment van steen. Hiervan waren er 43 in zodanig slechte staat dat ze geheel moesten worden vernieuwd. Nog eens 190 moesten worden hersteld. De kades met houten beschoeiingen waren er nog veel slechter aan toe: 762 van die kades stonden op de lijst voor vernieuwing, en 555 voor herstel.
2 miljoen gulden
Van Maurik raadde de wethouder van Publieke Werken B.J. Momma aan om de meeste reparaties of vernieuwingen hetzelfde jaar nog uit te voeren. In het rapport werden de kosten van alle voorgestelde reparaties en vernieuwingen geraamd op 225.300 gulden. Een jaar later, in 1855, bleek dit toch iets te ambitieus, zowel wat betreft tijd als kosten. Er was behoorlijk wat meer geld en tijd nodig. 2 miljoen gulden wel te verstaan, uitgesmeerd over 10 jaar.
De vernieuwingen moesten zoveel mogelijk in steen in plaats van met hout worden uitgevoerd. Na de tienjarige herstelperiode zouden alle kades geregeld worden onderhouden. De kosten voor het herstel werden inmiddels geraamd op twee miljoen gulden. Op 27 december 1855 ging de gemeenteraad akkoord.
In de 10 jaar die volgde werd er van het totaal van 81 kilometer aan kades 21,8 kilometer aanbesteed: 16,4 kilometer nieuwe stenen kades en 5,4 kilometer vernieuwde houten kades. Naast de vernieuwingen werd er ook veel groot en klein onderhoud gepleegd. Hoewel 1865 het laatste jaar was van het oorspronkelijke tienjarenplan van wethouder Warnsinck, bleek dit in de praktijk geen harde scheidslijn. Ook in de jaren daarna werden nieuwe stenen kademuren gebouwd.
Bomen en dempingen
Maar de voortvarende aanpak kon ook op kritiek rekenen. En dan ging het in die tijd, net als in onze huidige tijd, vaak over de bomen. Een wandelaar die in korte tijd veel grote bomen in de stad zag verdwijnen, omschreef het in 1863 als volgt in het Algemeen Handelsblad:
“Hoe nuttig en noodig die herstelling ook moge zijn, zij was echter oorzaak van het verlies van Amsterdams’ sieraad, en dikwijls kwam bij den toeschouwer het vermoeden op, dat met een weinig meer toezigt een groot gedeelte der boomen bespaard had kunnen worden, vooral die nog jong en wier wortelen nog zooverre niet naar den walkant gegroeid waren.”
Ook op de hoge kosten kwam de nodige kritiek. Het was dan ook niet geheel toevallig dat er vanaf 1850 ook heel veel grachten zijn gedempt. Vaak was dat om hygiënische redenen of om het toenemende verkeer op te kunnen vangen. Maar het kwam de gemeente wel erg goed uit om als er een reden voor demping was het dan ook direct te doen. Zo werd in de Jordaan de helft van de grachten dichtgegooid!
De stad van nu
Het bestuur van Amsterdam begon in 1855 met tegenzin aan deze gigantische klus. Maar hoe zou Amsterdam er nu bij liggen als ze de verantwoordelijkheid voor de kades bij de particulieren had kunnen houden? Meer dan 150 jaar later moet je constateren dat deze grote vernieuwings- en hersteloperatie het beeld van Amsterdam volledig heeft veranderd. Van een lappendeken van vaak slecht onderhouden stukjes kade van verschillende materialen tot een aaneengesloten, uniform geheel van gemetselde kademuren zoals we de stad nu kennen. De stad waar we allemaal trots op zijn. En waar we nu, net als 150 jaar geleden, voor een soortgelijke opgave staan. Een groot aantal van de kades die midden 19e eeuw zijn vervangen of hersteld, is nu weer aan vervanging toe. Aan ons om daar ook weer een succes van te maken, zij het zonder dempingen, en met behoud van zoveel mogelijk bomen.
Heeft u een particuliere kademuur?
Ondanks het feit dat het beheer van kilometers kademuur de verantwoordelijkheid van de gemeente werd, waren er ook kilometers kademuur die in handen waren van particulieren of niet-gemeentelijke organisaties, zoals bijvoorbeeld het deel van de Grimburgwal aan de kant van het Binnengasthuis dat op 1 september 2020 is ingestort. Die kademuren zijn vaak nog steeds particulier bezit, en dus de verantwoordelijkheid van de eigenaar.
Bent u eigenaar van een kademuur of denkt u dat u eigenaar bent? Dan vindt u meer informatie op deze pagina van de gemeente. U vindt hier ook een Handreiking particuliere kademuren (PDF, 4,9 MB) , die wij samen met diverse andere partijen hebben opgesteld. Deze handreiking geeft onder andere inzicht in wat het betekent om beheerder van een kademuur te zijn en laat schematisch zien hoe een kademuur kan bezwijken. En waar u op moet letten.
Meer weten?
Dit artikel werd mogelijk gemaakt door het fantastische onderzoek dat Anna Peschier heeft gedaan voor haar masterscriptie aan de UvA over de Wallenkwestie. De tekst is voor een groot deel gebaseerd op deze scriptie. Je vindt de scriptie op Open Research.
-
Ze dempen de grachten!Historie
1
-
Een stad op palenHistorie
-
Mooi metselwerk man!Stad
Deel jouw mening